Marnix’ pleidooi voor een vroegtijdige meertalige opleiding kan worden teruggevonden in een brochure, samengesteld in 1583 op verzoek van een broer van Willem van Oranje, die voor het eerst postuum gepubliceerd werd in 1615. Het is misschien wel de eerste bewaarde verdediging van het immersieonderwijs :
“Het is uitermate belangrijk de ouders te ondersteunen die hun best doen om hun kinderen twee talen met elk een verschillende uitspraak en woordenschat aan te leren. De kinderen raken zo gewend aan twee verschillende uitspraken en zullen later de dialecten van gelijk welke vreemde taal vloeiend kunnen spreken […]. Ouders mogen ook niet vergeten om, indien mogelijk, hun kinderen al op jonge leeftijd twee verschillende talen aan te leren om te voorkomen dat ze één bepaald accent gewoon worden en vastgeroest zitten in dit ene accent. Daarom vind ik het belangrijk dat Duitsers in hun vroege jaren niet alleen Duits leren maar ook een Frans, Italiaans of Latijns dialect. Zo kunnen ze geen germanismen in een andere taal invoeren, omdat ze alleen maar kennis hebben van het Duits. Bovendien wil ik dat Franse jongeren, naast de Franse taal, ook de Belgische, Duitse, Engelse of Italiaanse taal leren en later, als ze in het zesde of zevende jaar zitten, is het belangrijk dat ze de Latijnse taal correct kunnen uitspreken. Deze taal zal niet onderwezen worden door een Franstalige, maar door iemand die geen gallicismen met de taal kan vermengen. Later, als ze wat ouder zijn, wens ik dat ze naar het buitenland gaan en dat ze daar voor zover mogelijk de talen van de buitenlanders leren, en meer bepaald de talen die belangrijk zijn voor de band en de handel met hun landgenoten.”
(Ratio instituendae juventutis, eerst gepubliceerd in 1615, Latijnse uitgave (Ed. Jean Catrysse), Caracas : Universidad Central de Venezuela, 1959, pp. 29 en 109 ; Franse vertaling : Traité d’éducation de la jeunesse, Brussel : Ed. ARSCIA, 1959, pp 35 en 91).