1. Wat is het officiële taalregime in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en omstreken ?

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en haar negentien gemeenten zijn officieel tweetalig. Zowel het Nederlands als het Frans hebben er de status van officiële taal. Alle officiële documenten, publieke aankondigingen, straatnamen en verkeersborden moeten dus in het Nederlands en in het Frans beschikbaar zijn. De openbare besturen en instanties moeten in hun contacten met de Brusselse burgers Frans of Nederlands gebruiken, naargelang de voorkeur van de burger. Bovendien moet het verplicht openbaar onderwijs, zowel basis- als middelbaar onderwijs, het Frans of het Nederlands als enige onderwijstaal gebruiken. Iedere gemeente in Vlaanderen en Wallonië heeft, op enkele uitzonderingen na, slechts één officiële taal : het Nederlands in Vlaanderen en het Frans in Wallonië. Deze taal is dus de officiële taal voor alle betrekkingen tussen de overheid en haar burgers en tevens de onderwijstaal in het openbaar onderwijs. De uitzonderingen zijn de negen Waalse gemeenten in de Oostkantons waar Duits de officiële taal is, twee Waalse gemeenten waar het Frans de officiële taal is maar met Duitstalige faciliteiten voor Duitstalige inwoners, vier Waalse gemeenten met Nederlandstalige faciliteiten voor Nederlandstalige inwoners, en tenslotte twaalf Vlaamse gemeenten (waarvan zes Brusselse randgemeenten) waar het Nederlands de officiële taal is maar die Franstalige faciliteiten aanbieden voor Franstalige inwoners. Deze taalfaciliteiten bestaan uit een beperkt aantal rechten op het gebruik van een tweede taal in administratieve aangelegenheden en het kleuter en lager onderwijs.

2. Wat zijn de moedertalen van de Brusselse bevolking ?

Van de Middeleeuwen tot de 19e eeuw sprak een overgrote meerderheid van de Brusselse bevolking een dialect van het Nederlands als moedertaal. Het Frans deed haar intrede als exclusieve taal van het gerecht onder de Hertogen van Bourgondië in de 15e eeuw en bleef gedurende de volgende eeuwen hoofdzakelijk de taal van de Brusselse elite. De situatie veranderde na 1830 toen Brussel de hoofdstad werd van de officieel eentalig Franse Belgische staat, en toen steeds meer kinderen toegang kregen tot lager onderwijs. Dit leidde tot een geleidelijke verfransing van zowel de oorspronkelijke bevolking als van de Vlaamse inwijkelingen in Brussel. Zelfs na de erkenning van het Nederlands als tweede officiële landstaal in 1898 ging de verfransing van Brussel verder, met als gevolg dat het merendeel van de Brusselse bevolking nu het Frans als moedertaal heeft. Maar in de afgelopen decennia heeft de massale immigratie vanuit Europese en niet-Europese landen geleid tot een enorme toename van de taaldiversiteit in Brussel.

De meest recente en betrouwbare gegevens zijn gebaseerd op een representatieve steekproef van meer dan 2500 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gedomicileerde volwassenen, die in 2017 bevraagd werden in het kader van de vierde Taalbarometer van de Vrije Universiteit Brussel. De resultaten van de Taalbarometer van 2017 kunnen vergeleken worden met de resultaten van de eerdere Taalbarometers uit 2001, 2006 en 2011, evenals met de resultaten van een gelijkaardig onderzoek uitgevoerd in zogenaamde “Vlaamse Rand” (de 19 gemeentes rond het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die tot de provincie Vlaams Brabant behoren, waartoe ook de zes taalfaciliteitengemeentes behoren waarvan eerder sprake, en die samen een 400.000 inwoners vertegenwoordigen). Onderstaande tabel toont de evolutie van de verschillende talen die de respondenten opgaven wanneer hen gevraagd werd naar hun thuistaal tijdens hun jeugd, hetzij als enige taal of in combinatie met een of meerdere andere talen1

Moedertaal 2001 2006 2011 2017 Rand 2018
FRANS 71.0 76.4 63.2 73.0 37.4
NEDERLANDS 19.3 15.6 19.6 16.3 55.9
ENGELS 2.9 2.3 2.5 2.6
ARABISCH 9.7 6.9 21.1 8.9
SPAANS 2.5 2.9 3.0 3.0
DUITS 1.6 1.8 0.9 2.7
ITALIASNS 2.5 3.2 2.5 2.5
TURKS 3.3 1.4 4.5 1.3

Bron : Rudi Janssens, Meertaligheid als opdracht. Een analyse van de Brusselse taalsituatie op basis van taalbarometer 4, VUB Press, 2018, tabel 21 ; Rudi Janssens, De Rand vertaald. Een analyse van de taalsituatie op basis van taalbarometer 2 van de Vlaamse Rand, VUB Press, 2019, tabel 23 ; en persoonlijke communicatie met Rudi Janssens voor andere talen dan het Nederlands en het Frans.

Ongeveer 30% van de Brusselaars (en meer dan 30% van de jongere Brusselaars) beweert te zijn opgegroeid in een gezin waarin meerdere talen gesproken werden, bijvoorbeeld het Nederlands, Arabish of het Turks in combinatie met het Frans1. In 2017 gaven 52% van de ondervraagden in Brussel aan thuis uitsluitend Frans te hebben gesproken, en 5,6% sprak uitsluitend Nederlands in het ouderlijk gezin. Voor de Vlaamse Rand (2018) zijn de percentages respectievelijk 20,4% voor het Frans en 45% voor het Nederlands. 

1. Janssens, Meertaligheid als opdracht, VUB 2018, tabelen 22 en 23.

3. Welke talen kennen de Brusselaars ?

Niemand weet met zekerheid hoeveel talen de Brusselaars spreken, maar de laatste Taalbarometer identificeerde meer dan honderd verschillende talen in de steekproef van ongeveer 2500 Brusselaars. Maar aangezien er meer dan 180 nationialiteiten vertegenwoordigd zijn in het Brusselse gewest, en veel van die landen meertalig zijn, moet het aantal verschillende talen in Brussel in werkelijkheid nog hoger liggen.

De volgende tabel toont het percentage volwassen Brusselaars die in de vier opeenvolgende Taalbarometeronderzoeken aangaven goed tot zeer goed de meest voorkomende talen in Brussel te spreken. De laatste kolom toont de cijfers voor de Vlaamse Rand (2018).

Goede tot zeer goede kennis
  2001 2006 2011 2017 Rand 2018
FRANS (FR) 95.5 95.6 88.5 87.1 79.6
NEDERLANDS (NL) 33.3 28.3 23.1 16.3 68.5
ENGELS (EN) 33.3 35.4 29.7 34.4 50.0
ARABISCH 10.1 6.6 17.9 9.1 4.6
SPAANS 6.9 7.4 8.9 4.9 11.7
DUITS 7.1 5.6 7.0 3.2 19.1
ITALIAANS 4.7 5.7 5.2 3.5 6.6
TURKS 3.3 1.5 4.5 1.4 1.8
FR+NL 32.8 27.0 20.8 13.6 51.7
FR+NL+EN 16.4 15.1 11.6 6.2 33.2

Onderstaande tabel geeft een meer gedetailleerd overzicht van de verschillende taalvaardigheidsniveaus voor de drie belangrijkste talen in de Brusselse Taalbarometer (2017) en (tussen haakjes) in de Vlaamse Rand (2018)1.

  FRANS NEDERLANDS ENGELS
Zeer goede kennis 67.8 (55.1) 9.2 (56.5) 12.0 (19.7)
Goede kennis 19.3 (24.5) 7.1 (12.0) 22.4 (30.3)
Kan zich behelpen 12.0 (15.0) 20.3 (15.4) 26.0 (24.6)
Kent enkele woorden 0.7 (4.1) 43.0 (10.9) 18.7 (12.4)
Geen kennis 0.1 (1.3) 20.5 (5.1) 20.8 (13.1)

In het licht van deze cijfers kan men stellen dat, indien er in België (nog) een tweetalig Nederlands-Frans gebied bestaat, dat dat de Vlaamse Rand is (51,7% beweert goed tot zeer goed de beide talen te beheersen) eerder dan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (13,6%). De daling van een goede kennis van de twee officiële talen van Brussel sinds 2000 wordt slecht gedeeltelijk opgevangen door de lichte stijging van de (goede tot zeer goede) kennis van de internationale lingua franca, het Engels. In 2017 beweerde 7,6% van de ondervraagde Brusselaars noch goed het Frans, noch het Nederlands noch het Engels te spreken, tegenover slechts 3% in 2000. Indien men deze percentages doortrekt naar de volledige populatie vertegenwoordigen deze cijfers resp. 91.200 inwoners (in 2017 bedroeg de populatie ongeveer 1.200.000 inwoners), tegenover 28.500 (2000, populatie : 950.000). 

Een verklaring voor deze ontwikkeling moet wellicht in de gestegen diversiteit en vooral de sterk toegenomen fluiditeit van de Brusselse bevolking gezocht worden. Zoals hierboven reeds werd aangegeven, steeg de Brusselse bevolking tussen 2000 en 2017 sterk in aantal (van ongeveer 950.000 naar 1.200.000). In de loop van diezelfde periode kwamen ongeveer 1.200.000 mensen zich in Brussel vestigen, waarvan de meerderheid (800.000) uit het buitenland. Tegelijkertijd verlieten 1.100.000 mensen Brussel, het merendeel (600.000) naar de rest van België. Van de nieuwe inwijkelingen – vooral uit Midden- en Oost-Europa - kende wellicht slechts een minderheid Nederlands of zelfs Frans. Daarentegen had een aanzienlijk deel van zij die Brussel verlieten, een goede kennis van het Frans en/of het Nederlands verworven tijdens hun verblijf in Brussel.

1R. Janssens, De Rand vertaald, VUB Press, 2019, tabel 6.

4. Welke plaats heeft taalonderwijs in het leerplan van Franstalige scholen in Brussel ?

De Brusselse scholen die gefinancierd worden door de overheid omvatten zes jaar lager onderwijs en zes jaar secundair onderwijs. Ze vallen onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap (de Federatie Wallonië-Brussel, 76% van de Brusselse leerlingen en praktisch alle leerlingen in Wallonië) of de Vlaamse Gemeenschap (de Vlaamse overheid, 18% van de Brusselse leerlingen en alle leerlingen in Vlaanderen). De overige leerlingen in Brussel (ongeveer 6%) gaan naar de Europese scholen of internationale privé-scholen. De wet van 1963 verplicht het onderwijs van de tweede officiële taal in alle lagere en middelbare scholen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in de zes aanpalende gemeenten met taalfaciliteiten en de taalgrensgemeenten met faciliteiten.

Voor wat het Franstalig onderwijs betreft, moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de huidige situatie en de situatie na de gelijdelijke implementatie van de hervorming van het onderwijs in de Franstalige gemeenschap – het “Pacte d’excellence” – die vanaf 2021 ingaat in het lager onderwijs, en vanaf 2026 wordt doorgevoerd in het secundair onderwijs. De Franstalige lagere scholen in Brussel worden momenteel verondersteld in het 3e en 4e leerjaar 3 lesuren per week te besteden aan het Nederlands-als-tweede-taal, en 5 uur in het 5e en 6e leerjaar. De lagere scholen in Wallonië kunnen kiezen tussen het Nederlands, Engels of het Duits als tweede taal, dat gedurende 2 lesuren per week wordt onderwezen. Het “Pacte d’excellence” wijzigt niets substantieels aan de situatie van het tweedetaalonderwijs in de Franstalige lagere scholen in Brussel, meer bepaald aan de mogelijkheid om er lessen Nederlands te geven in het 5e en 6e leerjaar. De kennis van het Nederlands wordt niet geëvalueerd voor het getuigschrift basisonderwijs.

Tijdens de eerste twee jaar van het Franstalige secundair onderwijs in Brussel krijgen alle leerlingen momenteel vier lesuren Nederlands per week. In het secundair onderwijs in Wallonië krijgen leerlingen vier lesuren Nederlands of Engels. Vanaf het derde jaar zijn er grote verschillen qua aantal uren voor de tweede taal en de eventuele derde taal tussen de onderwijsrichtingen - algemeen, technisch of beroepsonderwijs.

Met de invoering van het “Pacte d’excellence” wordt de gemeenschappelijke stam in het Franstalig secundair onderwijs verlengd van twee naar drie jaar. In het eerste jaar secundair onderwijs zijn er vier lesuren (evenveel als in het lager onderwijs) tweede taal (in Brussel dus het Nederlands). In het tweede en derde jaar daalt het aantal uren tweedetaalonderwijs van vier naar drie lesuren, maar er komt een derde vreemde moderne taal bij – in Brussel is dat verplicht het Engels-, eveneens à rato van drie lesuren per week, evenals het Latijn, à rato van twee lesuren per week. In de laatste drie jaren van het secundair onderwijs volgen de leerlingen ofwel ‘l’enseignement de transition’ (ter voorbereiding op het hoger onderwijs), ofwel ‘l’enseignement de qualification’ (voorheen ‘professionnel’ of beroepsonderwijs). In een aantal scholen en een aantal studierichtingen van het ‘transitieonderwijs’ zullen leerlingen, zoals vandaag al het geval is, de mogelijkheid hebben om nog een bijkomende vreemde taal te kiezen, waaronder het Duits, Italiaans, Spaans, Arabisch, of het Russisch. In het ‘kwalificatieonderwijs’ zullen er inspanningen gedaan worden om vreemdetaalonderwijs aan te bieden aangepast aan de noden en behoeften van de specifieke beroepsuitweg, om op die manier een einde te maken aan de huidige situatie waar een groot deel van de leerlingen in het beroepsonderwijs geen enkel vreemdetaalonderwijs krijgt tijdens de laatste vier jaar van het secundair onderwijs.

Daar waar in 2000 nog 20% van de leerlingen die uitstromen uit het Franstalig onderwijs in Brussel beweerden goed tot zeer goed Nederlands te spreken, was dat percentage gezakt tot 8% in de Taalbarometer van 20171. Alhoewel het “Pacte d’excellence” beweert van talen een van zijn prioriteiten te maken, is het twijfelachtig of het met de hierboven beschreven maatregelen deze dalende trend van de kennis van het Nederlands in Brussel zal kunnen keren. Het aantal lesuren tweedetaalonderwijs mag dan wel verdubbelen in Wallonië (vergeleken met de huidige situatie), maar in Brussel verandert er niets. Het Nederlands telt ook nog steeds niet mee voor het CEB (Certificat d’études de base, een centraal examen en certificaat dat alle leerlingen in het Franstalig lager onderwijs op het einde van hun zesde leerjaar moeten behalen om door te stromen naar het secundair onderwijs). En het valt ook te vrezen dat de huidige moeilijkheden om competente taalleerkrachten Nederlands te recruiteren voor de Brusselse scholen na de invoering van het Pacte d’excellence nog zullen toenemen door de stijging van het aantal uren taalonderwijs in de Waalse scholen. Daar komt nog bij dat het aantal lesuren Nederlands als tweede taal zal verminderen in de eerste drie jaren van het secundair onderwijs (van vier naar drie lesuren per week), om plaats te creëren in het curriculum voor de twee verplichte lesuren Latijn. Het gebrek aan enthousiasme van de Franse Gemeenschap om de studie en de verwerving van het Nederlands in Brussel meer te ondersteunen en te bevorderen, zou deels ingegeven zijn door haar bezorgdheid om de opleiding van Waalse kinderen niet onnodig te belemmeren die in de loop van hun onderwijstraject naar Brussel trekken. 

1 R. Janssens, Meertaligheid als opdracht, VUB 2018, tabel 46

5. Welke plaats heeft taalonderricht in het leerplan van Nederlandstalige scholen in Brussel ?

In de Brusselse Nederlandstalige lagere scholen is Frans als tweede taal verplicht vanaf het derde leerjaar (pas vanaf het vijfde leerjaar in Vlaanderen), maar veel Brusselse Nederlandstalige scholen geven al Frans taalonderwijs vanaf het eerste leerjaar. Op het einde van het basisonderwijs moeten de leerlingen voor het Frans het niveau A1 van het ERK (Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen) bereiken.

Alle leerlingen in Brusselse Nederlandstalige secundaire scholen moeten minstens twee vreemde talen leren. Afhankelijk van de de gekozen studierichting krijgen leerlingen in het eerste en tweede jaar drie, vier of vijf lesuren Frans per week en twee tot drie lesuren Engels (in het gemeenschapsonderwijs vanaf het eerste jaar, in het vrije (katholieke) onderwijs vanaf het tweede jaar). Vanaf het derde jaar, en weer afhankelijke van de gekozen studierichting, worden Frans en Engels minstens twee lesuren (in de praktijk meestal drie tot vier) per week onderwezen. Een vierde taal kan tevens worden gekozen in het vijfde en zesde jaar, afhankelijk van de studierichting (zoals Moderne Talen of Toerisme). De vierde taal is meestal Duits of Spaans, en minstens één lesuur per week onderwezen. Normaal gezien is 20% van het leerplan in het secundair Nederlandstalig onderwijs gewijd aan taalonderwijs. De doelstelling is dat de leerlingen het niveau B1 van het ERK bereiken voor het Frans en het Engels na zes jaar secundair onderwijs.

Volgens de Taalbarometer 20171geeft 69% van de Brusselaars jonger dan dertig die het Nederlandstalig onderwijs hebben gevolg te kennen goed tot zeer goed Frans te kunnen spreken. Voor het Engels is dat 72%. Deze cijfers zijn relatief hoger (en aanzienlijk hoger dan de cijfers voor het Franstalig onderwijs, met resp. 8% voor het Nederlands en 41% voor het Engels), maar vertegenwoordigen toch een aanzienlijke daling in vergelijking met 2000, vooral voor wat de kennis van het Frans betreft (resp. 94% en 78% in 2000). Desalniettemin blijft een algemene drietaligheid in de twee officiële talen van Brussel en het Engels een veel haalbaardere doelstelling in het Nederlandstalige onderwijs dan in het Franstalige onderwijs, tenminste zolang het Nederlands taalonderricht in het Franstalig onderwijs niet drastisch wordt hervormd.
1R. Janssens, Meertaligheid als opdracht, VUB 2018, tableau 46.

6. Welke plaats heeft taalonderwijs in het leerplan van Europese scholen in Brussel?

Brussel telt momenteel vier permanente Europese scholen – in Ukkel (Brussel 1), in Woluwe (Brussel 2), in Elsene (Brussel 3) en in Laken (Brussel 4) – en één tijdelijke Europese school in Vorst (Berkendael). Éen van de centrale doelstellingen van de Europese scholen is het aanbieden van een multinationale, multiculturele en meertalige (leer)omgeving aan een linguïstisch en culturele diverse leerlingenpopulatie. Taalonderwijs bekleedt dus een cruciale plaats in het leerplan van de Europese Scholen. Alle leerlingen leren op zijn minst twee talen naast hun eigen moedertaal.

Het onderwijs in de Europese Scholen bestaat uit twee jaar kleuteronderwijs (van 4 tot 6 jaar), vijf jaar lager onderwijs (van 7 tot 11 jaar) en zeven jaar secundair onderwijs (van 12 tot 18 jaar). Momenteel worden 24 van de officiële of nationale talen van de lidstaten van de Europese Unie er onderwezen als eerste taal (L1).

Taalsecties in de Europese Scholen in Brussel - 2018/2019
School BU CZ DE DK EN EL ES ET FI FR HU IT LT LV NL PL PT RO SK SV Total
Bxl I x x x x x x x x 8
Bxl Berkendael x x x
Bxl II x x x x x x x x x 9
Bxl III x x x x x x x 7
Bxl IV x x x x x x x x 7
Total 1 1 4 1 4 1 2 1 1 5 1 3 1 1 3 1 1 1 1 1 35

Er zijn momenteel 17 verschillende ‘moedertaal’ of ‘L1’ secties in de Europese scholen van Brussel. Alle Brusselse scholen beschikken over een Engelse, Franse en Duitse taalsectie, terwijl de andere taalsecties verdeeld zijn over de scholen (zie bovenstaande tabel).

De leerlingen van wie de moedertaal een officiële taal van de Europese Unie is, maar waarvoor er nog geen aparte taalsectie bestaat (Kroatisch, Estlands, Iers, Lets, Maltees, Slovaaks of Sloveens) mogen zich inschrijven in één van de secties waarvan de taal als voertaal van de Europese scholen fungeert (Duits, Engels of Frans). Leerlingen die geen eigen (moeder)taalsectie hebben (SWALS-leerlingen of Students Without A Language Section), en hun basisonderwijs in Engels, Frans of Duits krijgen, krijgen wel aparte lessen in hun L1. Maltese en Ierse leerlingen kunnen ook Maltees of Iers studeren als Andere Nationale taal (ONL – Other National Language), en dit al vanaf het kleuteronderwijs.

Het leren van een tweede taal (L2) is verplicht vanaf het eerste leerjaar van de lagere school. Voor hun L2 kunnen de leerlingen kiezen tussen Engels, Frans of Duits. Vanaf het 3e leerjaar kan de L2 ook als onderwijstaal worden gebruikt tijdens het wekelijkse European Hours (“Europese Uren”) en soms ook tijdens de lessen lichamelijke, muzikale en plastische opvoeding. Vanaf het secundair onderwijs worden vakken als geschiedenis en aardrijkskunde in de L2 van de leerlingen gegeven, evenals enkele andere vakken die als keuzevak worden aangeboden vanaf het 4e jaar (bijv. economie). Door de keuze van keuzevakken krijgen sommige leerlingen aldus in de laatste twee jaar van het secundair onderwijs tot 50% van hun lessen in hun L2.

Alle leerlingen moeten een derde taal (L3) leren vanaf het eerste jaar van het secundair onderwijs. Ze kunnen Latijn kiezen als keuzevak vanaf het 3e jaar. Vanaf het vierde jaar kunnen ze een vierde taal (L4) kiezen, en vanaf het vijfde jaar zelfs een vijfde taal (L5). De L3 en L4 kunnen worden gekozen uit de (momenteel 24) officiële talen van de Europese Scholen, afhankelijke van de plaatselijke mogelijkheden en voorzieningen. De L5 kan om het even welke taal zijn, indien er voldoende vraag naar is (bijv. Chinees). De L3 en soms ook de L4 kunnen ook gebruikt worden als onderwijstaal voor een aantal keuzevakken in de hogere jaren van het secundair onderwijs.

De vreemdetaalklassen evenals de vakken die in een vreemde taal worden onderwezen (L2, L3, L4, L5) bestaan uit leerlingen van verschillende nationaliteiten, en de lessen worden meestal gegeven door moedertaalsprekers. De dagdagelijkse interactie tussen leerlingen van verschillende eerste taalachtergronden maar met een gemeenschappelijke L2 of L3 op de speelplaats, in de gangen en in de ontspanningsruimtes in de Europese Scholen bevordert de verwerving van andere talen evenals het besef dat het gebruik van andere talen niet enkel onmisbaar maar ook iets vanzelfsprekend is.

In 2019 keurde de Raad van Bestuur van de Europese Scholen principieel een grondige hervorming van het talencurriculum goed, die ondermeer voorziet in een vroegere start van de derde taal (L3) (in het vierde jaar van de lagere school) en een uitbreiding van het aantal tweede talen (behalve Frans, Engels en Duits kunnen ook de taal van de gastgemeenschap van een school als L2 worden aangeboden). Deze hervorming, indien finaal goedgekeurd, zal vermoedelijk in 2020-2021 worden ingevoerd.

Alle leerlingen moeten een derde taal (L3) leren vanaf het 2e middelbaar. Ze kunnen Latijn kiezen als keuzevak vanaf het 3e jaar en een vierde taal (L4) vanaf het 4e jaar. De taalklassen bestaan uit leerlingen van verschillende nationaliteiten en de lessen worden meestal gegeven door moedertaalsprekers. Alledaagse interactie op de speelplaats, in de gang en in de ontspanningsruimtes bevordert de verwerving van andere talen en het besef dat het gebruik van andere talen niet alleen onmisbaar is maar ook iets natuurlijks.

7. Zijn er tweetalige scholen in Brussel ?

Echte tweetalige scholen De Europese Scholen zijn officieel meertalige scholen . Maar is het niet de logica zelve dat in een officieel tweetalige stad alle andere scholen tweetalig zouden zijn? Het is reeds een feit in, bijvoorbeeld, Barcelona met het Catalaans en het Spaans, in Singapore met het Engels en (afhankelijk van de ethnische achtergrond) het Chinees, Tamil of Malay, en ook in het Groothertogdom Luxemburg waar het Luxemburgs, het Duits en het Frans naast elkaar gebruikt worden als onderwijstalen naargelang de fase van het onderwijs. In Brussel zijn er strikt genomen geen door de overheid gefinancierde tweetalige scholen. Toch is er een duidelijke vraag naar, zoals blijkt uit het toenemende aantal Franstalige en anderstalige ouders die hun kinderen in Nederlandstalige scholen inschrijven in de veronderstelling en hoop dat hun kinderen op die manier Nederlands leren en op die manier, in combinatie met hun thuista(a)l(en), tweetalig worden. De vraag naar twee- of meertalig onderwijs blijkt verder ook uit opinieonderzoeken die aangeven dat het merendeel van de Brusselse bevolking tweetalig onderwijs ondersteunt (90% volgens de Taalbarometer 2018). Kort na zijn eedaflegging als minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in mei 2013 verklaarde Rudi Vervoort dat hij vastbesloten was om te “vechten voor tweetalig onderwijs” in Brussel. Om belangrijke stappen in deze richting te kunnen zetten, moeten echter verschillende politieke en institutionele obstakels overwonnen worden. Ook het gebrek aan leerkrachten met de vereiste kwalificaties om verschillende zaakvakken (bv. Aardrijkskunde, Geschiedenis) in een andere onderwijstaal (vooral het Nederlands) te geven, dient daarvoor aangepakt te worden. Een eerste stap in de goede richting is daartoe al gezet: in 2017, op initiatief van Minister Guy Vanhengel, is er een tweetalige lerarenopleiding opgestart in samenwerking met de Erasmushogeschool Brussel en de Haute Ecole Francisco Ferrer. En in april 2019 hebben de rectoren van de Université Libre de Bruxelles en de Vrije Universiteit Brussel gezamenlijk een publieke oproep gedaan voor de oprichting van meertalige secundaire scholen, waar er zowel in het Frans, het Nederlands als in het Engels wordt onderwezen. Dit voorstel is door velen goed ontvangen maar werd uiteindelijk niet opgenomen in het regeerakkoord 2019-2024 van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het debat heeft er echter wél geleid tot nieuwe inzichten over de juridische mogelijkheden voor de inrichting van meertalige onderwijs. De studie “La création d’écoles bilingues en RBC” van het Brussels Studies Institute is hiervan een goed voorbeeld.

Op dit moment hebben de Franse en Nederlandse taalgemeenschappen het monopolie op het gesubsidieerde openbaar onderwijs, met respectievelijk het Frans en het Nederlands als enige onderwijstalen. De taalwetgeving van 1963 zou het onderwijs in zowél het Frans als het Nederlands niet in de weg mogen staan. Meerdere gemeentes hebben interesse getoond om inrichtende macht te zijn van meertalige scholen. De grote vraag blijft wie dit onderwijs zou financieren en reguleren. De Federale staat heeft de bevoegdheid daartoe maar heeft er momenteel niet de middelen en structuur voor. Ze is voorlopig ook niet bereid om deze bevoegdheid over te dragen aan het Brussels gewest. Bovendien moet ook het probleem van het gebrek aan gekwalificeerd personeel nog opgelost worden.

Immersie in het Franstalig onderwijs Immersieonderwijs kan worden beschouwd als een variant van tweetalig onderwijs. Strikt genomen, onder de Belgische wet, kunnen scholen die immersieonderwijs of een andere vorm van tweetalig onderwijs aanbieden niet gefinancierd worden door de overheid, aangezien de gefinancierde scholen onder de bevoegdheid vallen van de drie Gemeenschappen, elk gekenmerkt door hun eigen onderwijstaal – het Nederlands, het Frans en het Duits. Niettemin heeft de Franse Gemeenschap in 1998 een decreet aanvaard dat scholen toelaat om zich om te vormen tot immersiescholen. Het onderwijs van bepaalde vakken in een andere taal wordt daarbij voorgesteld als een manier om deze taal te oefenen, in plaats van ze echt als tweede onderwijstaal te beschouwen (ze wordt soms ‘immersietaal’ genoemd). In 2019-2020 boden 185 Franstalige lagere scholen (waarvan 20 in Brussel) immersielessen aan in het Nederlands of in het Engels, soms tot 70% van de totale lestijd. In 2017-2018 waren er 128 secundaire immersiescholen in de Franse Gemeenschap, waarvan 23 in Brusse (zie lijst (site enkel in het Frans)). In het basisonderwijs en in de eerste twee jaar van het secundair onderwijs is de immersietaal in de Brusselse immersiescholen steeds het Nederlands. Vanaf de tweede cyclus van het secondair onderwijs kunnen scholen in principe ook Engelse immersie aanbieden, maar dat aanbod is tot nu toe erg schaars (zie lijst (enkel in het Frans)). Het onderwijs in de immersietaal varieert van 8 tot 18 uur per week. Ondanks de aandacht die het geniet (o.a. in de pers) blijft het immersieonderwijs in de Franse Gemeenschap eerder een statistisch marginaal fenomeen.

Immersie in het Nederlandstalig onderwijs De Vlaamse gemeenschap neemt officieel een eerder terughoudende houding aan tegenover tweetalig onderwijs, vooral in en rond Brussel, en voorziet dan ook geen tweetalig onderwijs in het kleuter en lager onderwijs. De officiële reden hiervoor is dat een groot deel van de leerlingen in de Brusselse Nederlandstalige scholen niet het Nederlands als thuistaal hebben. Voor deze leerlingen biedt de reguliere Nederlandstalige school dus al een vorm van ‘submersie’, zo luidt de redenering. Omdat een belangrijk deel van de leerlingen in de Brusselse Nederlandstalige scholen het Frans als thuistaal hebben, zou het gebruik van het Frans als bijkomende onderwijstaal de ontwikkeling van het Nederlands namelijk kunnen belemmeren, met als gevolg dat deze leerlingen de vereiste leerdoelstellingen en eindcompetenties niet bereiken om te slagen in het secundair en hoger onderwijs. Studies tonen echter aan dat dit niet noodzakelijk het geval is. Niettegenstaande deze bedenkingen en de terughoudendheid, waren er in het recente verleden wel degelijk voorbeelden van tweetalig onderwijs in Brusselse Nederlandstalige scholen. Zo boden op initiatief van de Molenbeekse vereniging Foyer een klein aantal Nederlandtalige basisscholen gedurende een dertigtal jaren een lichte vorm van tweetalig onderwijs aan voor kinderen van Italiaans-, Spaans- en Arabisch-sprekende origine, door aan deze kinderen een klein aantal uren les te geven in hun respectieve thuistaal (maar niet aan de andere kinderen in die scholen). Ondanks het succes van deze formule werd het project in 2011 stopgezet. Vandaag gaat het experimenteren verder in een handvol Nederlandstalige scholen onder het STIMOB-project (Stimulerend Meertalig Onderwijs Brussel), waarbij een aantal bijkomende uren (bijv. herhalingslessen wiskunde) in het Frans worden aangeboden.

De doorbraak voor tweetalig onderwijs kwam er in 2013 toen het Vlaams Parlement een decreet goedkeurde die een variant van immersieonderwijs, Content and Language Integrated Learning (CLIL) genaamd, in het secundair onderwijs toelaat, en dat zowel in Vlaanderen als in Brussel, zij het onder bepaalde voorwaarden. Zo mag slechts 20 procent van de niet-taalvakken in een andere taal dan het Nederlands (de zgn. CLIL-taal) worden aangeboden. In Brussel, zoals in de rest van Vlaanderen, zijn de toegelaten CLIL-talen het Frans, Engels en Duits. In 2019-2020 zijn er reeds 123 CLIL-scholen, waarvan 4 in Brussel (Meertalig Atheneum Woluwe, GO! Atheneum Etterbeek, Comenius Campus Koekelberg en Atheneum GO for Business in Molenbeek). Deze vier scholen bieden zaakvakken (bv. Aardrijkskunde, Geschiedenis, Economie) in het Frans en/of het Engels.

8. Zijn er meertalige media in Brussel ?

Audiovisuele media De lokale Brusselse televisiekanalen zijn BX1(van 1985 tot 2016 TéléBruxelles) in het Frans en BRUZZ (van 1993 tot 2016 TV Brussel) hoofdzakelijk in het Nederlands, maar ook in het Frans en Engels. De Nederlandse programma’s op BRUZZ worden ondertiteld in het Frans en het Engels en de Frans- en Engelstalige interviews worden ondertiteld in de twee respectievelijke andere talen. Op BX1 gebeurt dit (nog) niet. Er zijn ook verscheidene lokale radiozenders in het Frans, het Nederlands of in andere talen (bv. Arabisch, Turks, Engels). Radiozender FM Brussel biedt zowel Nederlands- als Franstalige programma’s aan. Het radiostation BXFM richt zich op de “Eurobrusselaars” en biedt programma’s aan in het Frans, Engels, Italiaans en Spaans.

Geschreven pers La Capitale is een Franstalig dagblad met lezers in Brussel en Waals Brabant. De nationale dagbladen bevatten meestal enkele pagina’s over Brussel. De Nederlandstalige weekkrant Bruzz (eerder Brussel Deze Week) biedt wekelijks een ruim overzicht van het culturele aanbod in Brussel aan in het Nederlands, Frans of Engels (met voor elk artikel een korte samenvatting in de twee andere talen), evenals een driemaandelijkse culturele editie voor de Brussels kinderen (Kidsgazette) in deze drie talen.

Online In Brussel, net als in andere steden, wordt de traditionele geschreven en audiovisuele pers aangevuld en deels vervangen door websites en blogs, vaak actief in twee, drie of meer talen. In het Engels hebben we momenteel vooral The Bulletin (tot in 2012 ook een gedrukt weekblad) en The Brussels Times (ook een tweemaandelijks tijdschrift).